Turkije

Algemeen

Het hoogland van Anatolië is het belangrijkste landschap van Turkije.
Het bestaat uit een ca. 2000-2500 m hoge, boomloze, deels woestijnachtige
hoogvlakte, in het noorden en in het zuiden door hoge randgebergten omgeven, allebei met een groot aantal toppen van 3000 m en meer. Naar de Egeïsche zijde lost het hoogland zich op in een aantal kleinere gebergten.
Op het hoogland bevindt zich een gebied zonder afvloeiing, dat ongeveer eenderde van het gehele hoogland in beslag neemt. Het bestaat
voor een groot deel uit zoutsteppen, afgewisseld met zoutmoerassen en
zoutpannen. Het vrijgekomen bodemzout werd met het overblijvende water naar het
laagste punt van het gebied gevoerd, waar het op 940 m hoogte het Tuz Gölü (= Zoutmeer; ca. 1650 km2) vormde. Ook in het zuidwesten van het afvoerloze gebied vormden zich zoutmeren. Langs de gehele kust van het schiereiland loopt een smalle vlakte, waar de rivieren brede en diep in het land dringende dalen hebben gevormd.
Het Armeense Hoogland begint ongeveer op de lijn waar het schiereiland Klein-Azië naar voren treedt; de bergketens van Pontisch Gebergte en Antitaurus komen hier samen en waaieren daarop weer naar het oosten zodanig uit dat een groot, vrijwel geheel uit vulkanische gesteenten bestaand hoogland wordt gevormd: Armenië. De gemiddelde hoogte hiervan bedraagt ca. 1650 m; in het noorden en zuiden stijgt het echter in zijn randgebergten tot meer dan 4000 m. In het oosten ligt Turkijes hoogste berg, de Ararat (5156 m). Turkije ligt in een gebied dat zich kenmerkt door het vaak optreden van aardbevingen, dikwijls van zeer verwoestend karakter. Vulkanisme is eveneens over heel Turkije verbreid, doch het sterkst geconcentreerd in Armenië. In West-Anatolië begon de vulkanische activiteit sinds 1924 opnieuw. Europees Turkije is een grotendeels laag gelegen landschap met veel moerassen.

Turkije bezit weinig rivieren, die bovendien vrijwel niet geschikt zijn voor de scheepvaart. Globaal gezien stromen de rivieren naar alle zijden van het Anatolisch plateau af en doorbreken op weg naar zee de randgebergten. Zij hebben een groot verval (tot 11%) en ontwikkelen daardoor een sterke erosiewerking; aan de monding vormen zij dikwijls deltalandschappen uit het meegevoerde materiaal. De grootste geheel op Turks gebied stromende rivier is de Kizil Irmak (= Rode Rivier). De Turkse meren liggen grotendeels in de beide afvoerloze gebieden en hebben deels zout, deels brak, op plaatsen met ondergrondse waterafvoer voor een deel zelfs zoet water.